Door Kees Wiersum
Achter de kinderen, de een liggend, de ander zittend, beiden met zwarte haren en getinte huid, staat een tafeltje met daarop een stapel eieren.
‘Jij was de moeder, hé Roos…’
‘Ik moet altijd de moeder zijn! Waarom ben jij niet eens de moeder…?’
Rosita stokt middenin een zin.
‘Paloma, moet je kijken!’, sist ze.
‘Wat?’, zegt Paloma met vragende blik en grote ogen.
‘Daar! Op de hoek bij de winkel van Pablo! Die… eh… gringo!’
Paloma loert vanonder haar dikke bos haar in de richting die haar vriendin aangeeft. Dan proest ze het uit.
‘Wat een raar geel pak heeft die gringo!’
‘En moet je die laarzen zien, bespottelijk!’, giert Rosita, ‘die zijn toch veel te warm?’
Beide meiden kijken nu openlijk naar de vreemdeling die aan het hannesen is met een fototoestel.
‘Hij maakt ook nog foto’s. Zou hij van de krant zijn?’, denkt Rosita hardop.
‘Nee, natuurlijk niet, wat hebben die hier nu te zoeken. En moet je kijken hoe smérig dat malle gele pak van hem is!’
Ineens gaat Rosita rechtop zitten en steekt haar vinger op. ‘Ik weet het!’, roept ze, ‘het is een Braziliaan die denkt dat het al carnaval is. Dat moet het zijn!’
Paloma zucht. ‘Natuurlijk niet! Wat moet een Braziliaan in Peru? Wij vieren niet eens carnaval in Pevas. Het is gewoon een buitenlandse malloot. Hij heeft een oorringetje en kijk naar zijn ogen, die zijn blauw. Ik zag het toen hij die rare zonnebril afdeed.’
‘Nou, jij moet weer gelijk hebben. Juf zegt dat mensen uit het buitenland in zwarte pakken lopen met een stropdas. Deze ziet er heel anders uit.’
De meisjes kijken toe hoe de gele buitenlander langzaam in hun richting slentert.
‘Pas op!’, sist Paloma, ‘hij komt naar ons toe. Snel, doe alsof je hem niet ziet. Jij bent de moeder Roos en ik ben vader!’ Ze pakt de pop en doet alsof ze geconcentreerd bezig is.
Hé, denk ik, dat is een leuk plaatje. Een stel indiaanse kleine meisjes, spelend met een pop, net als in Nederland. Ik richt mijn camera en maak een foto van die twee schattige grietjes, gewoon, ergens in Peru.