De larven zijn ontdekt bij onderzoek in de oevergeul bij de langsdammen. Margriet Schoor, ecoloog bij Rijkswaterstaat: ‘De bodem van de oevergeul is afgezocht op larven van de rivierprik en op de eveneens zeldzame rivierrombout (een libelle). De ontdekte priklarven zijn dit jaar uit hun ei gekropen.’
De rivierprik is een beschermde trekvis, die de rivier opzwemt om te paaien. De soort zet zijn eieren af in zoet water, waarna de larven drie tot vijf jaar ingegraven zitten in de bodem om vervolgens naar de monding van de rivier te trekken. Daar verblijft de vis een tot twee jaar om vervolgens de rivieren op te zwemmen om te paaien. In Nederland zijn slechts enkele paailocaties van de soort bekend. Het gaat dan meestal om beken, zoals de Drentsche Aa. (PN)