Zware Kees: Ongemakkelijk lachje

Met een vaartje van 15 knopen komen we de Chang Jiang afvaren.  Zo heet dit deel van de Yangtze Jiang, de immense rivier die, net zo goed als die andere grote Chinese rivier óók Yellow River genoemd had kunnen worden. Geel van de modder (neem ik maar aan) die constant wordt meegesleurd richting zee. Na meer dan drie weken aan dezelfde pier te hebben gelegen, zonder dat we een stap op de kade hebben mogen zetten – corona, weet je wel -, ergens aan de oever van deze enorme rivier, voelt het bevrijdend om weer onderweg te zijn. Maar ons vertrek had nogal wat voeten in de aarde, aangezien in China niets makkelijk gaat.

Zwijgend varen we langs het gekapseisde schip, waarvan vijf opvarenden om het leven kwamen.
Zwijgend varen we langs het gekapseisde schip, waarvan vijf opvarenden om het leven kwamen.

Normaal gesproken vertrek je wanneer alle lading is geladen en gesjord. Niet in China. Alarmerende berichten over verminderde waterdiepte hadden ons eerder deze week al bereikt. Omslachtig had de agent, niet gehinderd door nautische kennis, twee weken geleden uitgelegd dat in de loop van de tijd het water zou zakken.

‘Komt dat omdat het een tijd niet heeft geregend’, vroeg ik nog. ‘Maybe no rain, or…maybe…not enough!’, was het weinig overtuigende antwoord. Gevolgd door een ongemakkelijk lachje. Dat doen veel Chinezen als er zich een minder prettige situatie voordoet. (Komt ook voor bij niet-Chinezen, zelfs bij sommige politieke leiders in Nederland bijvoorbeeld, schiet me ineens door het hoofd). Nadat ik de getijtafels heb bestudeerd begrijp ik het. Het is zojuist nieuwe maan geweest, doodtij dus.

Na vier dagen op voldoende water te hebben gewacht, zijn we dan eindelijk vertrokken.

Nog even en de loodsen gaan van boord en dan is het schip weer van ons.

Dan trekt iets, zo’n twee mijl verderop, mijn aandacht. Wat ligt daar in het water? Een duikboot? En wat doet die drijvende kraan erbij? Plotseling begrijp ik het. Een tiental dagen geleden las ik dat nabij Shanghai een schip was aangevaren en gekapseisd. Ik vraag het de loods.

‘Yes, collision! Two ships…boom!’, weer dat ongemakkelijke lachje erbij.

Toch vertelt de loods dat de twee schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen omdat het roer van een van de twee geblokkeerd raakte. Acht opvarenden overleefden het niet.

Zwijgend varen we vlak langs het gekapseisde schip, waarvan alleen het vlak en de schroef boven water uitsteken. In één klap vallen onze ongemakken in China in het niet.

De stilte wordt slechts verbroken door het ongemakkelijke lachje van de loods.

Zware Kees: Ongemakkelijk lachje | Schuttevaer.nl

Zware Kees: Ongemakkelijk lachje

Met een vaartje van 15 knopen komen we de Chang Jiang afvaren.  Zo heet dit deel van de Yangtze Jiang, de immense rivier die, net zo goed als die andere grote Chinese rivier óók Yellow River genoemd had kunnen worden. Geel van de modder (neem ik maar aan) die constant wordt meegesleurd richting zee. Na meer dan drie weken aan dezelfde pier te hebben gelegen, zonder dat we een stap op de kade hebben mogen zetten – corona, weet je wel -, ergens aan de oever van deze enorme rivier, voelt het bevrijdend om weer onderweg te zijn. Maar ons vertrek had nogal wat voeten in de aarde, aangezien in China niets makkelijk gaat.

Zwijgend varen we langs het gekapseisde schip, waarvan vijf opvarenden om het leven kwamen.
Zwijgend varen we langs het gekapseisde schip, waarvan vijf opvarenden om het leven kwamen.

Normaal gesproken vertrek je wanneer alle lading is geladen en gesjord. Niet in China. Alarmerende berichten over verminderde waterdiepte hadden ons eerder deze week al bereikt. Omslachtig had de agent, niet gehinderd door nautische kennis, twee weken geleden uitgelegd dat in de loop van de tijd het water zou zakken.

‘Komt dat omdat het een tijd niet heeft geregend’, vroeg ik nog. ‘Maybe no rain, or…maybe…not enough!’, was het weinig overtuigende antwoord. Gevolgd door een ongemakkelijk lachje. Dat doen veel Chinezen als er zich een minder prettige situatie voordoet. (Komt ook voor bij niet-Chinezen, zelfs bij sommige politieke leiders in Nederland bijvoorbeeld, schiet me ineens door het hoofd). Nadat ik de getijtafels heb bestudeerd begrijp ik het. Het is zojuist nieuwe maan geweest, doodtij dus.

Na vier dagen op voldoende water te hebben gewacht, zijn we dan eindelijk vertrokken.

Nog even en de loodsen gaan van boord en dan is het schip weer van ons.

Dan trekt iets, zo’n twee mijl verderop, mijn aandacht. Wat ligt daar in het water? Een duikboot? En wat doet die drijvende kraan erbij? Plotseling begrijp ik het. Een tiental dagen geleden las ik dat nabij Shanghai een schip was aangevaren en gekapseisd. Ik vraag het de loods.

‘Yes, collision! Two ships…boom!’, weer dat ongemakkelijke lachje erbij.

Toch vertelt de loods dat de twee schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen omdat het roer van een van de twee geblokkeerd raakte. Acht opvarenden overleefden het niet.

Zwijgend varen we vlak langs het gekapseisde schip, waarvan alleen het vlak en de schroef boven water uitsteken. In één klap vallen onze ongemakken in China in het niet.

De stilte wordt slechts verbroken door het ongemakkelijke lachje van de loods.