Jeugdherinnering

De Waal vriest met veel kabaal dicht

De hachelijke verplaatsing van het bunkerstation Neptun in de winter van 1962-1963 heeft Sander Wels als jongen van 11 jaar, na bijna 60 jaar nog op zijn netvlies. ‘Ik heb op een dichtgevroren Waal gestaan.’

De bemanning van de RHD 30 en RHD 31 van Rijkswaterstaat nadat de klus met de hamers en bijlen was geklaard. Boven van links naar rechts: Dick de Vries, Theo Hendriks †, Geert van Oort, Henk Huisman en Peter de Bot. Onderste rij van links naar rechts: Meint Lukkien, Sander Wels, Henk Wegman en Klaas Admiraal. Foto Bas Klimbie

In 1957 verhuisden mijn ouders vanaf een binnenvaartschip naar bunkerstation Neptun langs de Waal, beneden de spoorbrug van Nijmegen. Het was een steiger met twee woningen, gemaakt van twee scheepjes. De gasoliegeur van de tanks was altijd aanwezig aan boord. Als mijn neefjes tijdens een logeerpartij brood meekregen naar school, gooiden ze dat op school weg, omdat ze vonden dat het naar gasolie stonk. Ik wist echt niet waar ze het over hadden.

Strenge vorst

In december 1962 vroor het hard en dat bleef het doen tot in februari 1963. Eind 1962 vond ik dat ik groot genoeg was om in het vooronder te gaan slapen, waarvan een klein gedeelte was betimmerd. Daar stond mijn bed, dat in die winter koud en klam aanvoelde. De eerste nachten sliep ik slecht, zonder dat te willen toegeven. Het was er vochtig. Condens druppelde van het ijzer en ik hoorde allemaal nieuwe geluiden. Een drijvende fles bijvoorbeeld die tussen de steiger en het schip bleef hangen en onafgebroken tegen de zij bleef bonken.

En altijd was er het piepen en knarsen van de steiger. Bij elk passerend schip bewogen de twee houten schoorbomen en de loopsteiger in de goten. Schepen die langs de steiger afmeerden om te bunkeren brachten vaak alles in beweging. Horen en zien verging je soms. Doordat de pijler van de oude spoorbrug Nijmegen midden in de rivier stond, kwamen afvarende slepen vaak rakelings langs het bunkerstation. Het gebeurde soms dat de zuiging en golfslag zo sterk waren dat schepen losbraken. Maar ik zag er nooit het gevaar van in, ondanks het geschreeuw van anderen in zo’n situatie en het luid toeteren vanaf de losgebroken schepen. Ik heb ook nooit bedacht wat er zou gebeuren als een afvarend schip in de buitenbocht op de Neptun zou klappen, terwijl ik daar in het vooronder sliep.

Toch te koud

In het begin van de strenge winter van 1962-1963 bleef ik dus ook gewoon in het vooronder slapen, ondanks het krakende geluid van ijsschotsen en de felle kou. In het begin dreven en scheurden de schotsen langs de steiger. Na de jaarwisseling werden de schotsen in de Waal steeds groter en zwaarder en als zo’n joekel de steiger raakte schudde en kraakte die aan alle kanten. Toen op een gegeven moment ook nog eens van alles van de stellingen in de winkel op het ijzeren dek donderde, was dat het moment dat ik ’s nachts uit het vooronder de woning in ging en vertelde dat het mij nu toch te koud werd.

Tekst gaat verder onder de foto

De Neptun in het ijs van de Waalhaven, achter de boot van Domeinen. Van ordelijk afmeren was in de winter van 1962-1963 in de haven geen sprake meer. Links is de oliesteiger van Shell te zien, die kennelijk wel op tijd in de haven lag.

Verkeerd ingeschat

Scheepvaart was er tegen die tijd nagenoeg niet meer. In Ophemert zaten al drie lege tankers vast in het ijs. Eigenaar Van Steen stelde niettemin het verplaatsen van de Neptun naar de Waalhaven zo lang mogelijk uit. Vermoedelijk door al het werk en de kosten die dat met zich mee zouden brengen. De risico’s werden destijds klaarblijkelijk verkeerd ingeschat.

Hetzelfde overkwam Rijkswaterstaat in de winter van 1987. Dit was een gevolg van het gapende gat tussen leidinggevenden en de nautische praktische ervaringsdeskundigen op de vaartuigen. Die laatsten hebben op hun buik in het gangboord van de patrouillevaartuigen gelegen om met hamers en bijlen het ijs van de betonning te slaan. Zodat die zichtbaar bleef als markering voor de scheepvaart. Er werd toen te laat besloten de betonning te verwijderen uit het vaarwater.

Te gevaarlijk

De Neptun is uiteindelijk in januari 1963 toch nog naar de Waalhaven verhaald. Maar zonder mij aan boord. Mijn vader vond die verplaatsing te gevaarlijk voor zo’n klein ventje. Uit de verhalen van mijn vader werd later duidelijk dat de Neptun tijdens het verhalen net zo goed met de ijsschotsen had kunnen meedrijven richting Weurt.

Ik kan zeggen dat ik in die dagen wel op een dichtgevroren Waal heb gelopen en die beelden staan mij na bijna 60 jaar nog helder voor de geest. Het is maar de vraag of mijn (klein)kinderen dat ooit nog kunnen meemaken.

Lees ook:

Toen ‘De Beer’ het ijs kwam breken

IJsbrekers naar vastgevroren vrachtschepen op Noordpoolroute

De Waal vriest met veel kabaal dicht | Schuttevaer.nl
Jeugdherinnering

De Waal vriest met veel kabaal dicht

De hachelijke verplaatsing van het bunkerstation Neptun in de winter van 1962-1963 heeft Sander Wels als jongen van 11 jaar, na bijna 60 jaar nog op zijn netvlies. ‘Ik heb op een dichtgevroren Waal gestaan.’

De bemanning van de RHD 30 en RHD 31 van Rijkswaterstaat nadat de klus met de hamers en bijlen was geklaard. Boven van links naar rechts: Dick de Vries, Theo Hendriks †, Geert van Oort, Henk Huisman en Peter de Bot. Onderste rij van links naar rechts: Meint Lukkien, Sander Wels, Henk Wegman en Klaas Admiraal. Foto Bas Klimbie

In 1957 verhuisden mijn ouders vanaf een binnenvaartschip naar bunkerstation Neptun langs de Waal, beneden de spoorbrug van Nijmegen. Het was een steiger met twee woningen, gemaakt van twee scheepjes. De gasoliegeur van de tanks was altijd aanwezig aan boord. Als mijn neefjes tijdens een logeerpartij brood meekregen naar school, gooiden ze dat op school weg, omdat ze vonden dat het naar gasolie stonk. Ik wist echt niet waar ze het over hadden.

Strenge vorst

In december 1962 vroor het hard en dat bleef het doen tot in februari 1963. Eind 1962 vond ik dat ik groot genoeg was om in het vooronder te gaan slapen, waarvan een klein gedeelte was betimmerd. Daar stond mijn bed, dat in die winter koud en klam aanvoelde. De eerste nachten sliep ik slecht, zonder dat te willen toegeven. Het was er vochtig. Condens druppelde van het ijzer en ik hoorde allemaal nieuwe geluiden. Een drijvende fles bijvoorbeeld die tussen de steiger en het schip bleef hangen en onafgebroken tegen de zij bleef bonken.

En altijd was er het piepen en knarsen van de steiger. Bij elk passerend schip bewogen de twee houten schoorbomen en de loopsteiger in de goten. Schepen die langs de steiger afmeerden om te bunkeren brachten vaak alles in beweging. Horen en zien verging je soms. Doordat de pijler van de oude spoorbrug Nijmegen midden in de rivier stond, kwamen afvarende slepen vaak rakelings langs het bunkerstation. Het gebeurde soms dat de zuiging en golfslag zo sterk waren dat schepen losbraken. Maar ik zag er nooit het gevaar van in, ondanks het geschreeuw van anderen in zo’n situatie en het luid toeteren vanaf de losgebroken schepen. Ik heb ook nooit bedacht wat er zou gebeuren als een afvarend schip in de buitenbocht op de Neptun zou klappen, terwijl ik daar in het vooronder sliep.

Toch te koud

In het begin van de strenge winter van 1962-1963 bleef ik dus ook gewoon in het vooronder slapen, ondanks het krakende geluid van ijsschotsen en de felle kou. In het begin dreven en scheurden de schotsen langs de steiger. Na de jaarwisseling werden de schotsen in de Waal steeds groter en zwaarder en als zo’n joekel de steiger raakte schudde en kraakte die aan alle kanten. Toen op een gegeven moment ook nog eens van alles van de stellingen in de winkel op het ijzeren dek donderde, was dat het moment dat ik ’s nachts uit het vooronder de woning in ging en vertelde dat het mij nu toch te koud werd.

Tekst gaat verder onder de foto

De Neptun in het ijs van de Waalhaven, achter de boot van Domeinen. Van ordelijk afmeren was in de winter van 1962-1963 in de haven geen sprake meer. Links is de oliesteiger van Shell te zien, die kennelijk wel op tijd in de haven lag.

Verkeerd ingeschat

Scheepvaart was er tegen die tijd nagenoeg niet meer. In Ophemert zaten al drie lege tankers vast in het ijs. Eigenaar Van Steen stelde niettemin het verplaatsen van de Neptun naar de Waalhaven zo lang mogelijk uit. Vermoedelijk door al het werk en de kosten die dat met zich mee zouden brengen. De risico’s werden destijds klaarblijkelijk verkeerd ingeschat.

Hetzelfde overkwam Rijkswaterstaat in de winter van 1987. Dit was een gevolg van het gapende gat tussen leidinggevenden en de nautische praktische ervaringsdeskundigen op de vaartuigen. Die laatsten hebben op hun buik in het gangboord van de patrouillevaartuigen gelegen om met hamers en bijlen het ijs van de betonning te slaan. Zodat die zichtbaar bleef als markering voor de scheepvaart. Er werd toen te laat besloten de betonning te verwijderen uit het vaarwater.

Te gevaarlijk

De Neptun is uiteindelijk in januari 1963 toch nog naar de Waalhaven verhaald. Maar zonder mij aan boord. Mijn vader vond die verplaatsing te gevaarlijk voor zo’n klein ventje. Uit de verhalen van mijn vader werd later duidelijk dat de Neptun tijdens het verhalen net zo goed met de ijsschotsen had kunnen meedrijven richting Weurt.

Ik kan zeggen dat ik in die dagen wel op een dichtgevroren Waal heb gelopen en die beelden staan mij na bijna 60 jaar nog helder voor de geest. Het is maar de vraag of mijn (klein)kinderen dat ooit nog kunnen meemaken.

Lees ook:

Toen ‘De Beer’ het ijs kwam breken

IJsbrekers naar vastgevroren vrachtschepen op Noordpoolroute